BREE
Bree werd voor het eerst vermeld in 1007 als Britte en maakt deel uit ven de Vlakte van Bocholt en het Kempisch Plateau. Tussen 1007 en 1078 zou een gedeelte van Britte overgaan naar het domein van gravin Ermengardis, weduwe van Arnold, graaf van Haspinga. In 1078 kwam het bezit toe aan het kapittel van de Sint-Bartolomëuskerk te Luik. Bree kreeg haar stadsrechten in de 13de eeuw. In de 14de eeuw was de stad volledig omwald en omgeven door een gracht en in 1360 als stad vermeld. In de omwalling waren Gerdinger-, Nieuwstad-, Klooster-en Itterpoort en twee torens. Deze verdedigingswallen werden geslecht en in 1951 werd een ringweg aangelegd.
Bree maakte deel uit van de Vier Crispelen, een ministaatje van 4 samenwerkende dorpen. In 1296 werd voor het eerst een schepenbank vermeld. In 1367 werd de stad in brand gestoken door de troepen van de toenmalige prins-bisschop van Luik. De stad werd in de 16e– tot de 18de eeuw aangevallen door allerlei troepen (Gelderen, Nederland, Spanje, Kroatië en Bokkenrijders) en geteisterd door ettelijke branden.
Bree kende tal van kloosterordes. In 1464 werd het Franciscanessenklooster Onze-Lieve-Vrouw ter Riviere gesticht en opgeheven in 1797. De eerste monniken trokken in 1659 in het nieuwgebouwde Augustijnerklooster. Na de opheffing in 1797 werden de gebouwen gebruikt als kazerne, stadsmagazijn, bisschoppelijk college en thans stadhuis.
Bree was van oudsher een klein regionaal marktcentrum met hoofdbedrijvigheid de landbouw. Er was ook industriële activiteit zoals een porseleinfabriek, potten- en pannenbakkerij, pijpenfabriek, sigarennijverheid e.v.a..
Bree groeide uit tot een centrum voor onderwijs en verzorging; Refugiehuis van de abdij van Postel, Zusters van Liefde, Ursulinen, Dochters van het Kruis, College, Technisch Instituut, ziekenhuis, kraamkliniek en zorgcentrum.